Archief van de Monniken-, Raven- en Robonsbospolder
Bereik en inhoud Oorspronkelijke inleidingen en bijlagen De polder tot en met de reglementering van 1889 De huidige Monniken-, Raven- en Robonsbospolder vormde oorspronkelijk een eiland in de Berger- en Egmondermeer. Dit eiland was volgens een rond 1540 vervaardigde kaart toen reeds als polder ingericht. We vinden namelijk op deze kaart aan de oostzijde van de polder een wipmolentje terug. Dit molentje staat ook op een kaart van bedijkte Bergermeer door Adrianus Anthonis uit 1568. Volgens een in 1574 door G.D. Langedijk getekende, en in 1642 door J.D. Soutman gekopieerde kaart van de bedijkte Egmondermeer was het molentje tegen die tijd verplaatst naar de zuidzijde van de polder. Hij maalde uit op de Krommesloot. De anonieme kaart van ca. 1540, de kaart van Adrianus Anthonis en de kopie van de kaart van Langedijk maken deel uit van de atlas van het Regionaal Archief Alkmaar (RAA). Vgl. met G.H. Keunen, ‘Molenbezit van Noord-Holland’, in: B.W. Colenbrander e.a., red., Molens in Noord-Holland; inventarisatie van het Noordhollands molenbezit (Amsterdam 1981) p. 152. Zie voor de droogmaking van de Bergermeer H. Schoorl, ‘De bedijking van de Bergermeer’, Alkmaars jaarboekje 6 (1970) pp. 67-92. Het wipmolentje langs de Krommesloot vinden we ook terug op de bekende "17e" eeuwse kaarten van J.Bleau van de heerlijkheid Bergen en J.J. Dou van het werkgebied van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen. Wanneer het wipmolentje door de huidige achtkantige watermolen werd vervangen, is helaas niet geheel duidelijk. In ieder geval wordt in de baard van de molen het jaar 1781 vermeld. Zie voor beide kaarten de atlas van het RAA. De kaart van de heerlijkheid Bergen is afgedrukt in Schoorl, 1970, tussen pp. 84 en 85. Het bestuur van de polder blijkt in 1811 in handen te zijn van twee molenmeesters bijgestaan door een penningmeester. Tegen 1864 waren er vier molenmeesters welke door de ingelanden werden verkozen. Men ging op deze voet verder tot 1887. Het faillissement van de penningmeester en ingeland D. Heinis vormde in dat jaar voor enkele andere ingelanden aanleiding om een adres aan Gedeputeerde Staten (GS) te richten. Hoewel er geen financiële schade voor de polder was, vonden zij het toch raadzaam om een Reglement van bestuur te verzoeken. Op deze wijze zou het polderbestuur een duidelijke, wettige basis verkrijgen. Dit was ook geraden omdat enkele pachters een loopje namen met noodzakelijke werkzaamheden als het schoonmaken van de sloten en het onderhoud van de ringdijk waardoor zelfs eenmaal gevaar van doorbraak was ontstaan. Aan opmerkingen van het bestuur stoorden de bedoelde huurders zich niet omdat dit toch geen duidelijke bevoegdheid bezat om keuren vast te stellen en hun naleving af te dwingen. RAA, SA voor 1815 inv.nr. 2263; archief Monniken-, Raven- en Robonsbospolder (AMRR) inv.nr. 4. De Staten gingen op het verzoek van de ingelanden in. Het in 1889 afgekondigde reglement stelde een bestuur van drie, door die ingelanden te kiezen poldermeesters. Ieder jaar trad er één poldermeester af. De secretaris-penningmeester werd eveneens voor een termijn van drie jaar benoemd. Het zittende bestuur kreeg tenslotte tot taak de eerste verkiezingen te organiseren. AMRR inv.nr. 4; Provinciaal Blad 1889 nr. 10; inv.nr. 1, 23-3-1889. Tussen reglementering en opheffing (1889-1972) Het in maart 1889 aangetreden nieuwe bestuur kwam in de regel slechts twee keer per jaar bijeen, eenmaal in het voorjaar aan huis van de penningmeester ter controle en vaststelling van de rekening en eenmaal in de herfst in de molen na afloop van de schouw. Bij bijzondere aangelegenheden -zoals de vaststelling van de eerste polderkeur in 1900-1901- vergaderde het bestuur wat vaker. AMRR inv.nr. 1 passim . Grootste kostenpost was steeds het onderhoud van de molen. In 1919 was het scheprad aan vervanging toe. Ter financiering van dit werk sloot de polder een lening af. De molenaar bouwde in 1925 voor eigen rekening een kapberg bij de molen. Het bestuur vond dit wegens belemmering van de windvang minder gewenst, maar ondernam toch geen actie. In 1927 sneuvelde er onverwacht een roe. Een paar jaar later had men ook pech met de bovenas. In maart 1931 besloten het bestuur en de ingelanden tenslotte een onderzoek in te stellen naar een andere bemaling, mede omdat de molen het water moeilijk op het gewenste lage peil kon krijgen. Men wilde ook navragen of de Bergermeer de bemaling niet over wilde nemen. Er lag op dat moment al een plan van machinefabriek Spaans uit Hoofddorp klaar om in de achterloop van de molen een elektrisch aangedreven vijzel te installeren. Een maand later besloot men op het plan Spaans in te gaan. De kosten beliepen bijna f 3.000,- Ibidem, inv.nr. 2, 2-5-1919, 17-4-1925, 25-2-1927; 27-3 en 15-4-1931; inv.nr. 40; Keunen, 1981, pp. 152-153. De molen bleef als behuizing voor de bemalingsinstallatie en woning voor de machinist behouden. In 1934 trachtte het bestuur subsidie voor het onderhoud te krijgen van de Vereniging de Hollandse Molen. Gesteld werd dat men de molen het liefst van zijn wieken wilde ontdoen, maar hier met het oog op het behoud van het landschappelijk schoon vanaf had gezien. De vereniging schreef terug dat men helaas uitsluitend de instandhouding van werkende molens kon steunen. Ibidem, inv.nr. 40. Aan het einde van de jaren dertig kreeg de polder indringend te maken met de na het aan de macht komen van het Naziregime in Duitsland snel oplopende internationale spanningen. In de oostelijke hoek werd een oefenterrein voor luchtdoelartilleristen met bijbehorende kazerne aangelegd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verloor de molen alsnog een roe. De dienst gemeentereiniging van Alkmaar zag dat een van de twee roedes van Amerikaans grenen was. Dat hout kon goed worden gebruikt om de beertonnetjes te repareren. De roe werd daarom in 1943 via het Rijksbureau van Hout gevorderd. Zie over het wisseltonnenstelsel G.N.M. Vis, Van ‘vulliscyl’ tot huisvuilcentrale. Vuilnis en afval en hun verwerking in Alkmaar en omgeving van de middeleeuwen tot heden (Hilversum 1996) pp. 88-91, 104-105, 112. In maart 1945 nam de polder deel aan een bespreking van alle polders rond Alkmaar over het instellen van een waarschuwingssysteem en het maken van een evacuatieplan voor het geval de Duitse bezetter tot inundaties besloot. Ibidem inv.nrs. 29, 39 en 40; vgl. met J.H. Schuurman*, Vliegveld Bergen NH 1938-1945* (Bergen 2001) p. 36. Na de oorlog werd de het polderbestuur geconfronteerd met een dringend noodzakelijke verbetering van de kade en het uitdiepen van de boezemwateren. Het bestuur ging akkoord met een voorstel van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen om hiertoe een plan te laten opstellen. Men oordeelde echter op voorhand dat de kosten veel te hoog zouden oplopen. Het bestuur wilde daarom het versterken van de kade in eigen beheer uitvoeren. Naderhand bleek dat dit niet haalbaar was, ondermeer omdat de provincie in het Reglement van bestuur van de polder precies vastlegde aan welke afmetingen de kade moest voldoen. Nadat er meer duidelijkheid over de kosten was gekomen, besloot de polder in 1953 toch mee te doen met het door het Hoogheemraadschap uit te voeren programma.. Ibidem, inv.nr. 2, 15-10-1951, 28-7-1952, 16-11-1953; inv.nr. 38. Naast de kade vroeg ook de bemaling in de jaren vijftig regelmatig om aandacht. In 1956 begaf de elektromotor het. Er moest direct een nieuwe worden geïnstalleerd. Twee jaar later kwam voor het eerst vervanging van de in slecht staat verkerende vijzel aan de orde. Men deinsde echter terug voor de hoge kosten. In 1967 kon men echter niet meer om een grote opknapbeurt uit. De kosten beliepen tegen de f 3.000,-. Ibidem, inv.nr. 3, 13-8-1956, 19-8-1958, 12-5-1961, 1-1-1962, 12-3-1966-12-10-1967 Er was tegen deze tijd al uitgebreid overleg met de gemeente Alkmaar gaande over eventuele overdracht van de molen. In mei 1962 zette het polderbestuur de eerste stappen in deze richting. Overname van de molen -zoals het polderbestuur wenste- stuitte echter op bezwaren omdat hij nog steeds dienst deed als behuizing voor het gemaal en woning van de machinist. In 1968 wist men eindelijk een oplossing te bereiken. De polder deed de molen voor f 1,- aan de gemeente over op voorwaarde dat deze hem liet restaureren. Voor het gebruik van de molen als bemalingsgebouw en machinistswoning zou aan Alkmaar f 200,- huur per jaar worden betaald. Ibidem, 24-5-1962, 12-10-1967; inv.nr. 40; G.H. Keunen, ‘Het haspelkruis van de Robonsbosmolen te Alkmaar’, Molennieuws, orgaan van “De Hollandsche Molen” 23 (1976) nr. 77, pp. 9-10, zie ook L. Middelkoop, ‘Herstel Robonsbosmolen te Alkmaar’, Molenpost 22 (1995) nr. 2 p. 4 en nr. 3 p.5. In de bestuursvergadering van 20 november 1968 kwam voor het eerst opheffing van de polder als zelfstandig waterschap ter sprake. Het gemaal was ondanks de reparatie van de vijzel niet betrouwbaar. Verder telde de polder nog slechts drie ingelanden waarvan er één, de gemeente Alkmaar, drievierde van de grond in handen had. Dit gaf problemen bij de opvulling van het bestuur, dat reglementair eveneens uit drie leden moest bestaan. Nadat de aangrenzende Bergermeerpolder zich in 1969 bereid had verklaard de bemaling over te nemen, stond niets de opheffing meer in de weg. GS adviseerden dan ook positief aan Provinciale Staten op een door het bestuur ingediend verzoek om een einde te maken aan de Monniken-, Raven- en Robonsbospolder als zelfstandig waterschap. Deze besloten conform. Het besluit tot opheffing werd op de eerste januari 1972 van kracht. Alle bezittingen en schulden gingen over op de gemeente Alkmaar. Meteen werd 18 ha. opgehoogd terrein buiten waterschapsverband gebracht. De rest werd ingelijfd bij de Bergermeer. Ibidem, 20-11-1968, 21-5-1969, 6-2-1970; inv.nrs. 5; 9, 42. Archief en inventarisatie Uit enkele processen-verbaal van overname blijkt dat het archief door de secretaris-penningmeesters aan huis werd bewaard. Waarschijnlijk naar aanleiding van een inspectie ging het archiefje in 1937 ter inventarisatie naar het Rijksarchief. Vrijwel alle bescheiden genoemd in dat jaar door F.J.A. Pielage samengestelde inventaris zijn nu nog aanwezig. Ibidem, inv.nr.15. Het besluit tot opheffing bepaalde dat het archief moest worden overgedragen aan de Bergermeer. Nadat deze polder op zijn beurt in 1977 was opgegaan in Waterschap Het Lange Rond kwam het archiefje van de Monniken-, Raven- en Robonsbospolder naar het toenmalige gemeentearchief Alkmaar. Gemeentearchivaris W.A. Fasel stelde een magazijn- of plaatsingslijst op. Die vormde het uitgangspunt van de voorliggende definitieve inventarisatie. Hierbij werd de serie rekeningen gecompleteerd met van de provincie ontvangen exemplaren welke aldaar voor vernietiging in aanmerking kwamen. Tijdens de werkzaamheden werd het archief voorts geschoond aan de hand van de vigerende vernietigingslijsten. Het betreft de Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van waterschappen dagtekenende van na 1850 en de Lijst van voor vernietiging/bewaring in aanmerking komende bescheiden van waterschappen na 1935 . Circa 10 cm. bescheiden bleken voor vernietiging in aanmerking te komen. De huidige lengte van het archief bedraagt 30 cm. Het archief is openbaar, met uitzondering van enkele stukken waarvoor een openbaarheidsbeperking van 75 jaar geldt..
- Archieven Alkmaar
- Archief
- df06b879cfb433f4854532e82ddda9a9
- Waterschappen & Polders
- polders
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer