B. Schor: Dagboek (cahier)
In een woning gevonden dagboek van Amsterdammer Bep Schor over de laatste oorlogsmaanden en het eerste halfjaar na de bevrijding. Verdere gegevens zijn onbekend over de havenarbeider, die met zijn gezin de Hongerwinter ternauwernood overleeft: ‘Een vliegende storm waait over de stad. Koude en ellende. Geen eten of verwarming. Tweede Paaschdag. Dankbaar zal ik wezen, wanneer ook deze ‘‘feestdagen’’ voorbij zijn.’ Op het Noord-Hollandse platteland probeert hij aan voedsel te komen: ‘Een spiegelgladde weg vanwege de vorst. De ellende was niet te beschrijven. Achter handkarren sleepten moeders met kinderen zich voort, uitgehongerd en zeer slecht gekleed. Voor jonge kerels was het al een heele prestatie zoo’n tocht te volbrengen, voor oude menschen en jonge kinderen was het haast doodelijk.’ Als op 12 maart 1945 dertig politieke gevangenen worden gefusilleerd in het Amsterdamse Weteringplantsoen, schrijft Schor: ‘In groepen van 10 werden zij vermoord door het lage moffengespuis. Wordt dit moordenaarsgebroed eenmaal verpletterd (waarvan ik beslist overtuigd ben), dan moet een ieder het niet vergeten zijn, hoe ons Volk werd geteistert, door dien beulen en sadisten.’ Ook na de bevrijding blijft de pen scherp, zoals bijvoorbeeld op 6 augustus 1945: ‘Eerste atoombom geworpen op de Japansche stad Hirosjima. Alles verwoest en niemand meer in leven. Met dit wapen is den oorlog onmogelijk in den toekomst, of… er blijft niets meer van de aarde, menschen of dieren over.’ Met belangstelling volgt hij de rechtszaken tegen Nederlandse collaborateurs, zoals de bekende radiopropagandist Max Blokzijl: ‘Hij was nu niet meer de held vanachter de microfoon, toen hij voor z'n Rechters stond. Een akelig, zielig mannetje, niets geen kerel van formaat. Wat een verschil met de Communist Dimitrof, die voor de Duitsche Rechters z’n ideaal verdedigde, en van wijken noch dralen wist, ofschoon hij in het hol van de leeuw stond, met den dood voor oogen.’ In een woning gevonden dagboek van Amsterdammer Bep Schor over de laatste oorlogsmaanden en het eerste halfjaar na de bevrijding. Verdere gegevens zijn onbekend over de havenarbeider, die met zijn gezin de Hongerwinter ternauwernood overleeft: ‘Een vliegende storm waait over de stad. Koude en ellende. Geen eten of verwarming. Tweede Paaschdag. Dankbaar zal ik wezen, wanneer ook deze ‘‘feestdagen’’ voorbij zijn.’ Op het Noord-Hollandse platteland probeert hij aan voedsel te komen: ‘Een spiegelgladde weg vanwege de vorst. De ellende was niet te beschrijven. Achter handkarren sleepten moeders met kinderen zich voort, uitgehongerd en zeer slecht gekleed. Voor jonge kerels was het al een heele prestatie zoo’n tocht te volbrengen, voor oude menschen en jonge kinderen was het haast doodelijk.’ Als op 12 maart 1945 dertig politieke gevangenen worden gefusilleerd in het Amsterdamse Weteringplantsoen, schrijft Schor: ‘In groepen van 10 werden zij vermoord door het lage moffengespuis. Wordt dit moordenaarsgebroed eenmaal verpletterd (waarvan ik beslist overtuigd ben), dan moet een ieder het niet vergeten zijn, hoe ons Volk werd geteistert, door dien beulen en sadisten.’ Ook na de bevrijding blijft de pen scherp, zoals bijvoorbeeld op 6 augustus 1945: ‘Eerste atoombom geworpen op de Japansche stad Hirosjima. Alles verwoest en niemand meer in leven. Met dit wapen is den oorlog onmogelijk in den toekomst, of… er blijft niets meer van de aarde, menschen of dieren over.’ Met belangstelling volgt hij de rechtszaken tegen Nederlandse collaborateurs, zoals de bekende radiopropagandist Max Blokzijl: ‘Hij was nu niet meer de held vanachter de microfoon, toen hij voor z'n Rechters stond. Een akelig, zielig mannetje, niets geen kerel van formaat. Wat een verschil met de Communist Dimitrof, die voor de Duitsche Rechters z’n ideaal verdedigde, en van wijken noch dralen wist, ofschoon hij in het hol van de leeuw stond, met den dood voor oogen.’ Bevat drie pagina’s die uit een ander dagboek lijken te komen en die vermoedelijk door een andere, anonieme, dagboekauteur zijn geschreven. Een fragment van een beschrijving, gedateerd 8 januari 1945, van Amsterdam in de Hongerwinter: ‘Een gure wind joeg door de straten van Amsterdam. Slechts enkele voetgangers bewogen zich moeizaam voort. Auto’s of fietsen waren gestolen of opgeborgen. Geen trams. De stations waren verlaten, omdat de werkers liever honger en vervolging trotseerden, dan hulp te verleenen aan de vervloekten vijand. In de woonkamer hokte de menschen bij elkaar. Honger knaagde aan de magen, angst verteerde de harten. Een bange winter lag voor de boeg…’
- Collectie 244: Europese dagboeken en egodocumenten
- Dagboek (cahier)
- 2013
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer