J.E. Nahuisen: 1945. Dagboek. 24 Februari--
Gedeelte van een dagboek van Johannes Egbertus Nahuisen (Apeldoorn, 1923 - Loosdrecht, 1996), over de maanden februari - april 1945. Nahuisen, die door een val gehandicapt is geraakt aan zijn heup, trekt als tolk mee met het Corps Royal Signals (verbindingsdienst) van het Engelse leger ten tijde van de geallieerde bezetting van Duitsland. ‘Wij beginnen ons al aardig door de Siegfried Linie heen te vechten,’ aldus Nahuisen in februari 1945. ‘Het is iedere keer weer een sensatie de krijgsgevangenen te ondervragen, vier lange jaren ben je bevreesd voor hen geweest, heb je je mond moeten houden, heb je je moeten verbergen. Nu sta je plotseling voor diezelfde mensen, doch als overwinnaar in plaats van overwonnene. Diezelfde grootbekken zijn nu ineens heel, heel kleine mannetjes geworden. Ze staan en mompelen om iedere twee woorden ,,Herr Offizier’’. Het verbaast me iedere keer weer.’ Een voorval in de omgeving van de Duitse plaats Kervenheim maakt diepe indruk op Nahuisen: ‘Op een landweg vond ik twee jongetjes van omstreeks vijf en zes jaar. Die blonde kereltjes lagen daar zo verloren in die modderige, door het strijdgewoel omgeploegde land. Ze hielden elkaar tot in de dood stevig aan de hand. De oudste had een venijnig klein gaatje in zijn voorhoofd, de andere was doorzeefd met granaatsplinters. Het ergste was echter toen we ongeveer vijftig meter verder twee vrouwen vonden, eveneens door één van die zwarte granaten gedood. Uit hun bagage bleek dat die twee jongetjes bij hen hoorden. Toen hun moeder gedood was, zijn zij dapper doorgegaan, hand in hand. Wat moet er door hen heengegaan zijn? En toen vijftig meter verder stonden ze, in al hun jeugd, plotseling voor diezelfde wrede dood. Heel, heel erg droevig.’ Het dagboek eindigt abrupt kort na de bevrijding van Aalten en Groenlo (Gelderland) op 30 maart 1945. Gedeelte van een dagboek van Johannes Egbertus Nahuisen (Apeldoorn, 1923 - Loosdrecht, 1996), over de maanden februari - april 1945. Nahuisen, die door een val gehandicapt is geraakt aan zijn heup, trekt als tolk mee met het Corps Royal Signals (verbindingsdienst) van het Engelse leger ten tijde van de geallieerde bezetting van Duitsland. ‘Wij beginnen ons al aardig door de Siegfried Linie heen te vechten,’ aldus Nahuisen in februari 1945. ‘Het is iedere keer weer een sensatie de krijgsgevangenen te ondervragen, vier lange jaren ben je bevreesd voor hen geweest, heb je je mond moeten houden, heb je je moeten verbergen. Nu sta je plotseling voor diezelfde mensen, doch als overwinnaar in plaats van overwonnene. Diezelfde grootbekken zijn nu ineens heel, heel kleine mannetjes geworden. Ze staan en mompelen om iedere twee woorden ,,Herr Offizier’’. Het verbaast me iedere keer weer.’ Een voorval in de omgeving van de Duitse plaats Kervenheim maakt diepe indruk op Nahuisen: ‘Op een landweg vond ik twee jongetjes van omstreeks vijf en zes jaar. Die blonde kereltjes lagen daar zo verloren in die modderige, door het strijdgewoel omgeploegde land. Ze hielden elkaar tot in de dood stevig aan de hand. De oudste had een venijnig klein gaatje in zijn voorhoofd, de andere was doorzeefd met granaatsplinters. Het ergste was echter toen we ongeveer vijftig meter verder twee vrouwen vonden, eveneens door één van die zwarte granaten gedood. Uit hun bagage bleek dat die twee jongetjes bij hen hoorden. Toen hun moeder gedood was, zijn zij dapper doorgegaan, hand in hand. Wat moet er door hen heengegaan zijn? En toen vijftig meter verder stonden ze, in al hun jeugd, plotseling voor diezelfde wrede dood. Heel, heel erg droevig.’ Het dagboek eindigt abrupt kort na de bevrijding van Aalten en Groenlo (Gelderland) op 30 maart 1945. Niet alles van dit dagboek is bewaard gebleven.
- Collectie 244: Europese dagboeken en egodocumenten
- Dagboek (cahier)
- 2196
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer