W.J. de Klepper: Memoires (cahier)
‘Een voltreffer sloeg in en de kelder was een en al puin met dode, gewonde en bewusteloze mensen erin. Ik heb geen bom horen vallen of gieren. Toen ik weer bij bewustzijn kwam was mijn eerste gedachte: Ik ben gebombardeerd,’ zo beschrijft Rotterdammer W.J. Klepper kort na de oorlog een heftige gebeurtenis in mei 1945. ‘Schuin onder mij onder het puin voelde ik een menselijk lichaam, iemand met een bril. Mijn vriend Gerard.’ Op 10 november 1944 zijn ze opgepakt bij de Razzia van Rotterdam: ‘Wij werden door lege straten afgevoerd, de meesten bleven voor hun veiligheid thuis. Zo liepen wij onder strenge bewaking naar het Feijenoord stadion. Op het voetbalveld stonden honderden mannen tezamen, allen gepakt en bezakt, nog steeds kwamen nieuwe kolonnes gevorderde mannen binnen. Daar begon het op de koop toe te regenen. Spoedig waren we kletsnat.’ Eerst worden de dwangarbeiders met rijnaken naar Amsterdam gebracht: ‘Toen wij langs de kade liepen, viel er eentje, hij struikelde over een kabel, het bleek een arm Joods mannetje te zijn. Nou kwam er zo’n vuile rotmof bij, die zag de ster op zijn jas, gaf het mannetje een klap met de kolf van zijn geweer op zijn hoofd en schopte hem het water in.’ De zeventienjarige De Klepper, die zware werkzaamheden verricht op een emplacement in Halberstadt, wordt er na een bombardement uit een schuilkelder bevrijd: ‘Mijn onderlichaam was als dood. Ik voelde er niets aan maar kon er ook niets mee doen. Mijn rechtervoet viel gedurig plat rechtsom. Ik werd heel voorzichtig op een matras gelegd en naar de ziekenbarak van het kamp gebracht.’ Zijn vriend Gerard is dood. De Klepper, die zijn leven lang met ernstige lichamelijke klachten kampt, krijgt geld van een fonds voor oorlogsslachtoffers. Na de oorlog is hij technisch tekenaar bij de Nederlandse Spoorwegen. ‘Een voltreffer sloeg in en de kelder was een en al puin met dode, gewonde en bewusteloze mensen erin. Ik heb geen bom horen vallen of gieren. Toen ik weer bij bewustzijn kwam was mijn eerste gedachte: Ik ben gebombardeerd,’ zo beschrijft Rotterdammer W.J. Klepper kort na de oorlog een heftige gebeurtenis in mei 1945. ‘Schuin onder mij onder het puin voelde ik een menselijk lichaam, iemand met een bril. Mijn vriend Gerard.’ Op 10 november 1944 zijn ze opgepakt bij de Razzia van Rotterdam: ‘Wij werden door lege straten afgevoerd, de meesten bleven voor hun veiligheid thuis. Zo liepen wij onder strenge bewaking naar het Feijenoord stadion. Op het voetbalveld stonden honderden mannen tezamen, allen gepakt en bezakt, nog steeds kwamen nieuwe kolonnes gevorderde mannen binnen. Daar begon het op de koop toe te regenen. Spoedig waren we kletsnat.’ Eerst worden de dwangarbeiders met rijnaken naar Amsterdam gebracht: ‘Toen wij langs de kade liepen, viel er eentje, hij struikelde over een kabel, het bleek een arm Joods mannetje te zijn. Nou kwam er zo’n vuile rotmof bij, die zag de ster op zijn jas, gaf het mannetje een klap met de kolf van zijn geweer op zijn hoofd en schopte hem het water in.’ De zeventienjarige De Klepper, die zware werkzaamheden verricht op een emplacement in Halberstadt, wordt er na een bombardement uit een schuilkelder bevrijd: ‘Mijn onderlichaam was als dood. Ik voelde er niets aan maar kon er ook niets mee doen. Mijn rechtervoet viel gedurig plat rechtsom. Ik werd heel voorzichtig op een matras gelegd en naar de ziekenbarak van het kamp gebracht.’ Zijn vriend Gerard is dood. De Klepper, die zijn leven lang met ernstige lichamelijke klachten kampt, krijgt geld van een fonds voor oorlogsslachtoffers. Na de oorlog is hij technisch tekenaar bij de Nederlandse Spoorwegen.
- Collectie 244: Europese dagboeken en egodocumenten
- Memoires (cahier)
- 2223
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer