Erfgoed van de Oorlog, Getuigen Verhalen, Project 'Oorlogsliefdekind'
Tijdens de dekolonisatie-oorlog met Indonesië onderhielden Nederlandse militairen contacten met de lokale bevolking, en dus ook met Indonesische meisjes. Regelmatig werden, vaak onbedoeld, uit deze verhoudingen kinderen geboren. Na de onafhankelijkheidsoverdracht in 1949 keerden de troepen terug naar huis. Een onbekend aantal Nederlands-Indonesische kinderen bleef achter bij hun moeder in het nieuwe Indonesië. Na de soevereiniteitsoverdracht keerde het grootste deel van de soldaten terug naar Nederland, met achterlating van hun Indonesische geliefden en eventuele kinderen. Om hoeveel kinderen het gaat, weet niemand precies. Op basis van de 130.000 daar aanwezige Nederlandse militairen en de vergelijking met ‘Bevrijdingskinderen’ en kinderen van Duitse militairen tijdens de bezetting, zouden het enkele duizenden kunnen zijn. Een aantal van deze soldatenkinderen en soldatenvaders is geïnterviewd. Om hen te vinden, is een website ontwikkeld die ook dient als ontmoetingsplek voor deze groep. Taboe Het is opmerkelijk dat de afgelopen 60 jaar niet of nauwelijks verhalen bekend zijn geworden over deze oorlogsrelaties. Bij de Nederlandse vaders, maar ook bij de Indonesische moeders en de kinderen, is het onderwerp altijd taboe geweest. Historici, journalisten noch andere deskundigen hebben zich ooit over deze kwestie gebogen. Het project ‘Oorlogsliefdekind’ brengt deze niet eerder belichte groep getuigen over de oorlog voor het eerst in beeld. De initiatiefnemers van ‘Oorlogsliefdekind’ spoorden Nederlandse militairen op die destijds een liefdesrelatie hadden met een Indonesische vrouw, bij haar een kind verwekte en vervolgens geen blijvend contact met moeder en kind onderhielden. Dat laatste kwam soms doordat de legerleiding de relatie onmogelijk wilde maken door de militair over te plaatsen, soms ook gewoon omdat de militair naar Nederland terugkeerde en een nieuw leven begon. Weeshuizen Ook een aantal ‘soldatenkinderen’ is uitgebreid geïnterviewd. Sommige van hen werden door hun moeders naar weeshuizen gebracht omdat die zelf moesten werken, of omdat ze trouwden met een man die het ‘voorkind’ niet accepteerde. Maar ook werd deze stap bewust gezet in het belang van het kind, omdat scholing op een weeshuis werd gezien als een mogelijkheid om verder te komen in het leven. Deze weeshuizen stonden onder leiding van geestelijke congregaties, zoals de Paters en Zusters Franciscanen, en de Jezuïeten. Hierdoor werden contacten tussen moeder en kind soms jarenlang verbroken. Toen de relatie met Nederland in de jaren zestig van de vorige eeuw door het conflict over Nieuw-Guinea verslechterde, besloten de congregaties dat zij ‘hun’ kinderen beter naar Nederland konden sturen in plaats van hen bloot te stellen aan de dreigingen in Indonesië door hun half-Nederlandse afkomst. Zo kwam een aantal soldatenkinderen hier rond hun zestiende levensjaar terecht en werd ondergebracht bij Indische pleeggezinnen. Andere kinderen groeiden wel op bij hun moeders, maar kwamen via andere kanalen in Nederland terecht. De meesten bleven echter in Indonesië wonen. Londo’s Voor ‘Oorlogsliefdekind’ is zowel gesproken met kinderen die in Nederland zijn terechtgekomen, als met een aantal in Indonesië wonende soldatenkinderen. Vrijwel allen zijn opgegroeid zonder hun biologische vaders te kennen. Ook al was de bevolking in Indonesië door het koloniale bestel gewend aan mensen van gemengde afkomst, deze kinderen bleven altijd het verschil voelen met hun Indonesische omgeving door hun blondere haren en lichtere huidskleur. Ook moesten zij zich, als nakomelingen van de Nederlandse ‘bezetter’, zien te handhaven in een roerige tijd. Het scheldwoord 'londo', oftewel ‘blanke’, werd hen nageroepen. Zo herinnert een soldatenkind zich over zijn jeugd in Indonesië: “Ik moest wel het kind van een echte Hollander zijn, omdat ik er zo blank uitzag, en die haatten ze als de pest. ‘Die hebben hier niks meer te zoeken. Wégwezen!! Je bent blánk!’ Soms was het echt beangstigend. Om mij donkerder te maken, smeerde mijn moeder mij wel eens in met schoensmeer, gemengd met slaolie om de huid wat soepeler te krijgen. Maar gelukkig, soms kreeg ik alleen maar een petje op, om mijn blonde haren te verdoezelen. Op heel veel foto’s uit mijn jeugd heb ik een petje op.” Voor het handjevol kinderen dat hun vaders op latere leeftijd opspoorde, wachtte vaak een tweede ontkenning: de vaders hadden hun Nederlandse vrouw en kinderen nooit op de hoogte gebracht van het bestaan van een Indonesisch kind en weigerden vaak contact met hun Indonesische telg. Veel belangstelling De belangstelling vanuit de media voor dit initiatief was groot, de reacties van het publiek overweldigend. De website (http://www.oorlogsliefdekind.nl), opgezet door Hellwig Productions, voorzag blijkbaar in een al lang sluimerende behoefte. In het eerste jaar zijn uit het niets meer dan 100 zoektochten gestart van oorlogsliefdekinderen naar hun soldatenvaders of halfbroers en -zusters, of andersom, en van Nederlandse kinderen naar hun Indonesische halfbroertje of -zusje. De website is een platform geworden voor verhalen, zoektochten en contacten voor de betreffende kinderen, vaders en andere familieleden. English summary: Oorlogsliefdekind (Warlovechild) is a crossmedia project that consists of oral history interviews, a website in Dutch, Indonesian and English (www.oorlogsliefdekind.nl & www.warlovechild.org) and several media productions in cooperation with the Dutch broadcasters NPS, VPRO and the Digital Channel. A documentary Tuan Papa is produced for broadcast on Dutch and Indonesian television.
- Stichting Oorlogsliefdekind ©
- Hellwig, J.
- Wietsma, A.
- interview
- Tuan Pappa
- oral history
- Modern and contemporary history
- oorlogskinderen
- soldatenvaders
- erfgoed van de oorlog
- getuigen verhalen
- Nederlandse militairen
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer