Gemeentepolitie Utrecht
Wettelijk kader Een gelukkige omstandigheid bij het tot stand komen van deze inventaris was, dat juist voor het schrijven van deze inleiding het rapport Handelen met de sterke arm van M.J.B. Kavelaars verscheen. Dit is een verslag van een institutioneel onderzoek betreffende de Nederlandse politie. In dit verslag staat ook nadere literatuur over dit onderwerp. Eveneens is gebruik gemaakt van de tekstuitgave van de Politiewet van 1957 en de Nota van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) inzake herziening Politiewet uit 1970. In zijn oorspronkelijke betekenis heeft het begrip politie betrekking op alle overheidstaken. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt er nog slechts de handhaving van de rechtsorde onder verstaan Nota VNG , p. 7. . Deze taak wordt uitgeoefend door de gemeentepolitie en bevat twee elementen: de handhaving van de openbare orde en de - strafrechtelijke - handhaving van de rechtsorde. "Handhaving van de openbare orde" is de zorg voor de naleving van regels. Dit betreft uitsluitend de regels waarvan het niet naleven tot verstoring van orde en rust in het openbare leven zou leiden. "Handhaving van de openbare orde" omvat ook de daadwerkelijke voorkoming en de beëindiging van verstoringen van de openbare orde. Verder valt hieronder de algemene, bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op orde en rust in de samenleving. Over de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde schrijft Kavelaars het volgende: "Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde is nogal repressief gericht. Zij omvat (...) de daadwerkelijke voorkoming, de opsporing, de beëindiging, de vervolging en de berechting van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van beslissingen van de rechter of het openbaar ministerie in strafzaken" Kavelaars, p. 21 en 28-29. Kavelaars citeert hier uit Elzinga e.a., p. 4, 41-42 en 85-86. . Na de Franse tijd wordt de politiezorg weer bij uitstek een gemeentelijke taak. Krachtens de gemeentewet van 1851 is de burgemeester hoofd van de plaatselijke (of gemeente)politie. Als zodanig heeft hij onder andere tot taak om de lagere politieambtenaren te benoemen; de benoeming van (hoofd)commissarissen is echter voorbehouden aan de Kroon. In 1851 wordt het Rijkspolitiebesluit uitgevaardigd op grond waarvan in 1856 een rijksveldwacht wordt ingesteld. Er is dan dus ook een rijkspolitie, maar een duidelijke taakafbakening tussen de beide korpsen is er niet. In 1931 wordt de Gemeentewet gewijzigd. Voortaan kunnen kleinere gemeenten op eigen verzoek rijkspolitie binnen hun gemeentegrenzen krijgen. Zo ontstaat er een territoriale scheiding tussen rijks- en gemeentepolitie. In het Rijkspolitiebesluit van 1935 wordt ook bepaald dat koninklijke goedkeuring nodig is voor plaatselijke verordeningen omtrent de organisatie van de politie. Verder staat hierin vermeld dat alle politiezorg die niet tot de gemeentelijke politiezorg gerekend wordt, rijkspolitiezorg is. In de Tweede Wereldoorlog roepen de Duitsers, net als eerder de Fransen, een staatspolitie in het leven. Bij het Politiebesluit van 1945 wordt de vooroorlogse situatie echter hersteld Nota VNG , p. 8-10. . In 1957 komt de Politiewet tot stand. Dit is de wet die het functioneren van de gemeentepolitie tot haar opheffing in 1994 heeft geregeld. Een van de belangrijkste bepalingen van deze wet is dat gemeenten met meer dan 25.000 inwoners gemeentepolitie krijgen en gemeenten met minder dan 10.000 inwoners rijkspolitie. Voor de overige gemeenten is dit per geval vastgesteld. In de Politiewet 1957 blijft de burgemeester hoofd van de gemeentepolitie. Hij blijft ook verantwoordelijk voor de benoeming van lager politiepersoneel. Als verantwoordelijke voor de handhaving van de openbare orde treedt hij op als hoofd van de plaatselijke politie, ook als sprake is van rijkspolitie Nota VNG , p. 11-12, en Politiewet , p. 97. . De officier van justitie krijgt in de Politiewet van 1957 de taak om de rechtsorde strafrechtelijk te handhaven. Verder wordt hij verantwoordelijk gesteld voor de politie als deze taken ten dienste van justitie verricht Kavelaars, p. 23, en Politiewet , p. 144. . Het algemeen toezicht op de politie legt de Politiewet 1957 voor wat betreft de handhaving van de openbare orde bij de Commissaris van de Koningin en voor wat betreft de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde bij de procureur-generaal, als fungerend directeur van politie. Voor Utrecht is dit de procureur- generaal bij het gerechtshof te Amsterdam. De Commissaris van de Koningin valt in deze hoedanigheid onder de minister van Binnenlandse Zaken, terwijl de procureur-generaal verantwoording schuldig is aan de minister van Justitie. De minister van Justitie heeft verder ook de leiding over de rijkspolitie en beïnvloedt tevens het beleid van de gemeentepolitie betreffende het toezicht op vreemdelingen en betreffende de recherche Nota VNG , p. 11-12, Kavelaars, p. 23-24, Mouton, p. 20, en Politiewet , p. 129. . Aangezien de burgemeester, de hoofdofficier van justitie en de korpschef alle drie verantwoordelijkheden hebben betreffende de handhaving van de rechtsorde, vormen zij het lokale driehoeksoverleg. De toename van de criminaliteit en de mobiliteit in de samenleving maakte echter een herziening van de Politiewet 1957 noodzakelijk. Dit mondde uit in de Politiewet 1993, die op 1 april 1994 van kracht werd. In deze wet zijn de korpsen van de rijks- en gemeentepolitie samengevoegd tot regiopolitie Kavelaars, p. 25. .
- Archieven Utrecht
- Archief
- 1106
- Openbare orde en Veiligheid
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer