Ga direct naar: Hoofdnavigatie
Ga direct naar: Inhoud
Alle bronnen

Waterschap Stavenisse, 1705-1959

1705 - 1959

Inleiding Tot de polders van Stavenisse behoren in volgorde van bedijking of herbedijking Oud-Kempenshofstede, Stavenisse, Nieuw-Kempenshofstede, Nieuw-Maartensdijk, Oude Zuidmoer, Nieuwe Zuidmoer, Margaretha en Nieuw-Annex-Stavenisse. De schorgronden waaruit de polder Oud-Kempenshofstede werd gevormd, waren als opwas aanvankelijk aan alle zijden door geulen of kreken omgeven. Deze gronden werden in november 1419 ter bedijking uitgegeven aan Willem van Heenvliet, heer van Stavenisse, Albrecht van Arnemuiden en Lieven Waddinszone. De tienden behoorden in eigendom aan het kapittel ten Dom of van St. Maarten te Utrecht. In totaal besloeg de polder ca. 258 ha schorgronden. In het noord-oosten werden spoedig nieuwe schorren bedijkt, hetgeen aan die zijde een goede beveiliging betekende; in het westen lag het voormalige eiland Stavenisse, weliswaar door de geul de Kamer van Oud-Kempenshofstede gescheiden maar toch enige bescherming biedend tegen de zuidwester- en noordwester stormen. De naam van de polder kan afgeleid zijn van een geslacht Kempe of Kempen, dat in de eerste helft van de 15e eeuw in dit gebied voorkwam. Hoewel inmiddels de polders Moggershil en Anna Vosdijk waren gevormd, ontstond in 1509 een moeilijke situatie, toen het eiland Stavenisse overstroomde en gedurende 90 jaar "drijvende" bleef. Oud-Kempenshofstede kwam nu ongunstiger te liggen en zowel in 1530 als in 1532 kwam het onder water te staan. De polder moet toen zwaar getroffen zijn, hetgeen onder meer afgeleid kan worden uit een verleend octrooi tot subsidies door Karel V op 23 januari 1533. Gedurende de periode van bijna een eeuw (1509-1599) lag Oud-Kempenshofstede dus aan de westzijde open voor storm en hoge vloeden. Met Moggershil en Anna Vosdijk vormde Oud-Kempenshofstede sedert het verloren gaan van Stavenisse in 1509 één eiland, dat van alle kanten door de zee werd bedreigd. Een verbetering ontstond toen, in 1560 de Breedenvliet werd afgedamd en nog gunstiger werd de situatie toen in 1656 de Margarethapolder bedijkt werd. Alleen aan de noordkant bleef een zgn. "natte dijk" over - lang 1670 meter - welke voortdurend voorzieningen behoefde. Zo moet de stormvloed van 26 januari 1682 aan de waterkering vrij veel schade hebben veroorzaakt. Bovendien kwam in de 19e eeuw de stroom steeds dichter naar de wal, zodat de schorren gedeeltelijk verdwenen en bezinkingen noodzakelijk bleken. Als gevolg daarvan werd de polder bij Koninklijk Besluit van 12 januari 1903 calamiteus verklaard, hetgeen tot op heden zo is gebleven. De aan Oud-Kempenshofstede optredende vallen waren sedert 1882 zeer talrijk (29). De eerste was die in het voorjaar 1882, waarbij ca. 117.000 m3 grond werd verplaatst. De grootste val deed zich voor op 27 oktober 1950 toen ca. 240.000 m3 grond in zee verdween. De suatie van Oud-Kempenshofstede vond voor 1599 plaats door een zeesluis, uitmondende op de geul de Kamer of de Breedenvliet. Na afsluiting daarvan loosde de polder op de bedijking van Stavenisse. Na de februariramp van 1953 en de daarop volgende herverkaveling vindt de afwatering van de polder met die van de overige polders ten westen van de Pluimpot plaats via het gemaal "De Noord" bij St. Maartensdijk. Het bestuur van Oud-Kempenshofstede heeft steeds een zelfstandig beheer gevoerd. Na de calamiteus-verklaring in 1903 behoorde de bedijking tot het calamiteuze waterschap Stavenisse en toen dit in 1904 vrij verklaard werd vormde het met de vrije polders Moggershil, Anna Vosdijk, Breedenvliet, Stavenisse en Margaretha een nieuw calamiteus waterschap. Toen ook Moggershil in 1912 calamiteus werd verklaard ontstond opnieuw enige wijziging in de samenstelling van het calamiteuze waterschap in die omgeving. De huidige Stavenissepolder dateert uit 1599 en is een herdijking, die na inundatie in 1509, 90 jaar later, tot stand kwam. Hoe lang het oude Stavenisse voor 1509 reeds bestond is niet bekend, doch zowel Smallegange als Hollestelle uiten veronderstellingen, dat bedijking mogelijk in de 2e helft van de 14e eeuw plaats vond of zelfs omstreeks het begin van de 12e eeuw. Hollestelle vermeldt verschillende vroege inundaties, o.a. in 1304 en 1377. Een herdijking vond volgens hem plaats in 1391. De stormvloed van 27 september 1509 was bijzonder noodlottig voor de polder en deze bleef onder water tot 1599. Bij de toen uitgevoerde herdijking werden de in het gebied vanouds bekende geulen de Kamer en de Hals afgesloten. Behalve de oude gronden van het vroegere Stavenisse werden in 1599 ook de opwassen langs de genoemde geulen ingedijkt vanaf de polder De Noord tot tegen de Breedenvliet en Oud-Kempenshofstede. Door verschillende binnendijken ontstonden hier de polders Oude Zuidmoer, Nieuw-Kempenshofstede en Nieuw Maartensdijk. Voor rampen bleef ook de nieuwe dijkage niet gespaard. Bij de stormvloed van 30 december 1665 en die van 26 januari 1682 braken de dijken op verschillende punter en kwam de polder diep onder water te staan. Het is wel vanzelfsprekend dat aan de ingelanden toen zware lasten moesten worden opgelegd, terwijl bovendien in 1682 een lening van £ 200.- Vl. werd aangegaan. In de 19e eeuw deden zich wat Stavenisse betreft geen overstromingen voor, doch men kreeg meer en meer te kampen met het gevaar voor dijkvallen als gevolg van de werking van de stroom in het Keeten, inzonderheid langs de tot het waterschap behorende Margarethapolder (zie hierna) en de noordelijke zeedijk tussen de dijkpalen 32 en 42. Zware dijkvallen kwamen hier voor, o.a. op 24 september 1836. Men besloot toen een inlaagdijk te leggen. Volgende dijkvallen zijn te vermelden in de jaren tussen 1837 en 1872, in welk laatste jaar op 19 juni zich de grootste val voordeed met een grondverplaatsing van ca. 70.000 m3. Sedert 1900 verplaatsten de vallen zich in oostelijke richting, waardoor langs het Keeten de grootste vallen in onze eeuw voorkwamen aan de polders Oud-Kempenshofstede en Moggershil. De reeds vermelde inlaag, die in 1837 aan de noordoever van Stavenisse werd gevormd, moest met de daarvoor liggende zeedijk in 1843 worden prijsgegeven, waardoor 6 ha polderland verloren ging. De Westnol en de Westhavennol zijn er de overblijfselen van. In de vorige eeuw werd Stavenisse calamiteus verklaard, doch kort na 1900, toen de situatie gunstiger was geworden, volgde vrijverklaring, n.l. in 1904. De stormramp op 1 februari 1953 was voor Stavenisse fataal. Op 8 plaatsen braken in het gebied de dijken door. Het water stortte met enorm geweld naar binnen, waardoor vier polders inundeerden. Grote verwoestingen werden in en om het dorp Stavenisse veroorzaakt, waarbij meer dan 150 mensen het leven lieten. De suatie van Stavenisse vond sedert 1599 plaats via een zeesluis in de haven. Deze sluis werd in 1773 vernieuwd, terwijl in 1950 ter plaatse een nieuwe sluis met twee doorlaatkokers werd gebouwd. Sedert 1958 geschiedt de afwatering van Stavenisse evenals die van alle polders in noordwest-Tholen op het gemaal "De Noord" bij St. Maartensdijk. De reeds genoemde kleine polders Oude-Zuidmoer, Nieuw-Kempenshofstede en Nieuw-Maartensdijk hebben administratief zowel als waterstaatkundig altijd één geheel met de Stavenissepolder gevormd. De kleine polder Nieuwe-Zuidmoer (10 ha) ontstond als aanwas in de Hals tegen de Oude-Zuidmoer in 1659. Het poldertje had nimmer last van stormvloeden omdat hoge voorgronden aanwezig waren. Het schijnt slechts éénmaal, op 3 maart 1715, ingelopen te zijn, waarschijnlijk als gevolg van overvloeiing. Toen omstreeks 1731 de Nieuwe Annex-Stavenissepolder werd bedijkt, was er voor de Nieuwe Zuidmoer geen enkel gevaar meer. In 1953 echter inundeerde het poldertje met vele andere. Na de herverkaveling van Tholen zijn de dijken der kleine polders in dit gebied afgegraven, zodat het gebied van Stavenisse één geheel geworden is. De Nieuw Annex-Stavenissepolder werd, zoals reeds werd vermeld, in of omstreeks 1731 bedijkt. Sedert 1599 vormde dit gebied een grote inham als restant van de zuidelijke monding der geulen genaamd de Kamer en de Hals. Reeds in 1714 werd octrooi tot bedijking aangevraagd en verkregen, doch door ten dele onbekende oorzaken vond de bedijking pas vele jaren later plaats. Er was in 1730 opnieuw octrooi aangevraagd en onder het verlenen van vrijdom van verschillende belastingen ook verleend. Gedurende ruim 2 eeuwen bleef de polder voor rampen gespaard, doch bij de stormramp van 1 februari 1953 sloegen drie gaten in de zeedijk, waardoor de polder overstroomde en grote schade ontstond. Na de herverkaveling werd de scheidingsdijk tussen deze polder en de Stavenissepolder afgegraven. Hiermede werd bereikt dat het gebied van Stavenisse (behalve de Margarethapolder) binnen één dijk werd verenigd. De Nieuw Annex-Stavenissepolder sueerde steeds op de Stavenissepolder door een stenen duiker in de scheidingsdijk. Vanaf 1959 vindt de afwatering plaats als bij alle polders ten westen van de Pluimpot, n.l. op het elektrisch gemaal De Noord bij St. Maartensdijk. Bij de herbedijking van Stavenisse in 1599 was de noordelijke mond van de Kamer buitengedijkt. Dit restant van die geul, genaamd "het Oude Gat" verzandde vrij snel en in 1656 was het voor de scheepvaart naar Stavenisse nog slechts moeilijk bevaarbaar. Een bedijking kwam tot stand in 1656 en deze kreeg de naam Margarethapolder naar Margaretha Huijssen, echtgenote van de ambachtsheer Hyronimus van Tuyl van Serooskerke. Bij de zware storm van 26 januari 1682 leed met vele andere ook de Margarethapolder zware schade. De polder vloeide in, doch kon met hulp van de Staten van Zeeland, na geruime tijd onder water te zijn gebleven, weer drooggelegd worden. Ook de stormvloed van 3 maart 1715 deed de dijken van de polder breken. Zware lasten werden de ingelanden opgelegd, terwijl anderzijds door de overheid vrijstelling van diverse heffingen werd verleend. Zo kon ook nu weer het herstel der dijken worden uitgevoerd. Intussen dreigde voor de polder een ander gevaar in de vorm van aantasting der oevers door de stroom in het Keeten. In 1823 had men reeds een inlaagdijk gelegd en in de jaren tussen 1830 en 1872 traden tal van vallen op waardoor tenslotte de oorspronkelijke zeedijk voor het grootste gedeelte met het merendeel der gronden gelegen in de inlaag, verloren ging. De suatie van de Margarethapolder (thans ca. 72 ha groot) verliep aanvankelijk door een sluis naar de haven van Stavenisse. Later vond de lozing plaats op de achterliggende polders en thans geschiedt de afwatering op het reeds eerder genoemde gemaal "De Noord". De Margarethapolder had eertijds een eigen bestuur, doch werd later administratief met Stavenisse verenigd, hetgeen zo is gebleven tot de polderconcentratie in 1959. Literatuur A. Hollestelle, Geschied- en waterstaatkundige beschrijving van de waterschappen en polders in het eiland Tholen, 1919, blz. 264-305. M.H. Wilderom, Tussen afsluitdammen en deltadijken, deel II, 1964, blz. 123-132, 196, 198, 201, 293.

Organisatie
Collectie
  • Archieven Zeeuws Archief
Type
  • Archief
Identificatienummer van Zeeuws Archief
  • 3427
Trefwoorden
  • Verkeer en Waterstaat
Disclaimer over kwetsend taalgebruik

Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer

Ontvang onze nieuwsbrief
De Oorlogsbronnen.nl nieuwsbrief bevat een overzicht van de meest interessante en relevante onderwerpen, artikelen en bronnen van dit moment.
WO2NETMinisterie van volksgezondheid, welzijn en sportVFonds
Contact

Vijzelstraat 32
1017 HL Amsterdam

info@oorlogsbronnen.nlPers en media
Deze website is bekroond met:Deze website is bekroond met 3 DIA awardsDeze website is bekroond met 4 Lovie awards