“Dit is de geschiedenis van “trois jeunes filles” die alles op alles gezet hebben om naar Engeland te komen. Het was op een woensdagavond zes Augustus ’42 dat Babs en ik besloten weg te gaan.” Zo begint het relaas van de Joodse zusjes Edith Carla en Beatrice ‘Babs’ Musaph. Samen met Rachel ‘Tox’ Waterman, de derde van drie jonge meiden uit de titel, beschrijven ze hierin de vele tegenslagen die zij onderweg moeten verwerken op hun gevaarlijke tocht vanuit Nederland. Hun twee oudere broers Hans en Freddy Wolf Musaph zijn al eerder vertrokken. Hans in juni 1940 via Bordeaux en Lissabon naar New York. En Freddy Wolf is begin juli 1942 afgereisd, hij zou meer dan een jaar later in Engeland aankomen. Een maand na het vertrek van Freddy besluiten Carla en Babs om zelf ook te gaan.
Opgelicht
Hun eerste reisdoel is Toulouse vanwaar, zo wordt hun verteld, het mogelijk is om naar Engeland verder te gaan. Ze hebben namelijk een jonge man leren kennen, ene Jan Smit, die wel een route weet om daar te komen. Op aanraden van Smit nemen de zusjes Musaph de trein naar Tilburg, waar ze Tox Waterman leren kennen. Ook Tox is door Smit naar Tilburg gestuurd. Daar aangekomen betalen ze fl500,- per persoon aan Smit en nemen een bus naar het plaatsje Hooge Mierde aan de Belgische grens. Smit zou hun geld omwisselen en hen vervolgens achterna reizen. Tevergeefs blijven de drie vrouwen daar op hem wachten: “de jongeman was met geld en alle kostbare inlichtingen spoorloos verdwenen.”
Drie grenzen over
Ondanks deze slechte start besluit het drietal om zonder papieren en met het beetje geld dat ze nog hebben verder te trekken. Ze weten twee smokkelaars te vinden die hen ’s nachts de grens over helpen. Te voet gaan ze naar Poppel en vandaar verder naar Turnhout. Daar nemen ze een tram naar Antwerpen, vervolgens een trein naar Brussel en verder naar het zuiden. Tegenslag blijft de vrouwen achtervolgen, zo zeer dat ze er een naam voor bedenken: de dagelijkse “klap op ons hoofd”. Zo blijkt in Mons het hotel wat ze hadden doorgekregen niet te bestaan, wordt in het café waar ze belanden de waard handtastelijk (door “flink optreden” in de kiem gesmoord) en dreigen ze bij de grens met Frankrijk door de douane te worden opgepakt. Ze weten echter alle controles te ontwijken en de grens te voet over te steken. Opnieuw hebben de drie vrouwen daarna pech, want ze missen hun trein. Te voet moeten ze door de velden trekken om politiecontroles te vermijden. Met blaren op hun voeten en hun handen van het koffers sjouwen komen ze uiteindelijk in Maubeuge aan, waar net de trein naar Parijs vertrokken blijkt te zijn. Noodgedwongen brengen ze de nacht door tussen de puinhopen van de stad, die in 1940 door de Duitsers in brand was geschoten, waarna ze met de ochtendtrein alsnog naar Parijs vertrekken. Vanuit Parijs kunnen ze al snel verder naar Tours waar ze weer gedwongen buiten moeten overnachten. Daar hebben ze eindelijk eens geluk want ze treffen een man die hen de Demarcatielijn over kan zetten. Op 12 augustus bereiken ze “na vijf dagen zonder eten met fl50,- op zak Vrij Frankrijk”.
Naar Spanje
Maar daarmee zijn hun problemen nog lang niet voorbij. Direct na het passeren van de demarcatielijn worden Babs, Carla en Tox opgepakt door Franse gendarmes en doorgestuurd naar het werkkamp Chateauneuf-les-Bains. De omstandigheden hier zijn slecht. In hun verslag spreken ze van “onhoudbare hygiënische toestanden” en “dat er op meisjes helemaal niet gerekend was”. Na twee maanden kunnen ze het kamp ontvluchten naar Toulouse, maar al snel worden ze door de gealarmeerde gendarmerie weer teruggebracht. Na twee weken krijgt het drietal echter toestemming om het kamp te verlaten. Ze begeven zich naar het plaatsje Capendu ten oosten van Toulouse, naar de villa van de weduwe Lil van Wijhe. Freddy Wolf Musaph, de broer van Babs en Carla kent haar nog van voor de oorlog en is er enige weken eerder ook al gepasseerd. Van Wijhe is een flamboyante vrouw van wie wordt gezegd dat ze in de Eerste Wereldoorlog nog voor de Britse geheime dienst heeft gewerkt en Mata Hari kende. Zij biedt de drie jonge vrouwen enige tijd onderdak. Nadat ze in Capendu wat op krachten zijn gekomen trekken ze verder, nog steeds zonder papieren. Te voet en zonder gids gaan ze de Pyreneeën in en na 48 uren dwalen blijken ze de grens te zijn gepasseerd. Eenmaal in Spanje worden ze al snel gearresteerd door de grenswachters “die ons nog extra verdacht vonden, aangezien zij niet begrijpen konden, dat drie meisjes alleen kwamen”. Opnieuw draaien ze maandenlang de gevangenis in, in Figueras, Gerona en Barcelona. Daar worden ze uiteindelijk door de Nederlandse consul bevrijd (“vrijgekocht”) en naar Madrid gestuurd. “We hebben vier grenzen illegaal overschreden, we hebben gevochten voor ons ideaal en we hopen dat onze beloning zal zijn dat we mee kunnen helpen in den grooten strijd voor de eindoverwinning. Leve de Koningin.”
SS Nyassa
De drie vrouwen hebben alle ellende doorstaan in de hoop dat “onze beloning zal zijn dat we mee kunnen helpen in den grooten strijd voor de eindoverwinning”. De Nederlandse vertegenwoordigers in Spanje blijken dat echter anders te zien. Ze worden eind november 1942 doorgestuurd naar Lissabon, waar ze een paar dagen in een pension zijn ondergebracht. Daar worden ze, zoals Babs later beschreef, door de Consul-Generaal, baron van Harinxma thoe Slooten, “voor het voldongen feit geplaatst … naar Suriname te vertrekken”. En niet alleen dat, ze moeten een schuldbekentenis tekenen voor de gemaakte reis- en verblijfskosten. Bij elkaar een bedrag van circa $460 per persoon.
Op 5 december gaan ze aan boord van het Portugese stoomschip Nyassa dat die dag uitvaart met bestemming Paramaribo. Aan boord zijn onder andere ruim honderd, voornamelijk Joodse, vluchtelingen uit bezet Nederland.
In Suriname
De Nyassa komt op 24 december 1942 aan in de haven van Paramaribo. Niet de bestemming waar de drie vrouwen op hebben gehoopt, maar ze hebben geen keus. En eenmaal in Suriname dienden ze zich meteen in verbinding te stellen met het Gouvernement om een nadere regeling te treffen voor de terugbetaling van de ontvangen geldelijke steun. Al snel worden ze aan het werk gezet. Ze krijgen alle drie een administratieve functie toegewezen. In ieder geval voor Rachel Waterman is dat niet nieuw. In Nederland was ze secretaresse bij het advocatenkantoor Perlstein & Roeper Bosch. Naast hun administratieve functie nemen de zusters Musaph dienst in de compagnie Vrouwelijke Hulpkrachten “van het Korps Stads- en Landwachten der Surinaamse Weermacht in de zekere verwachting actief te kunnen deelnemen aan den strijd”. Voorlopig zou het zover niet komen.
Het trio wordt opgesplitst
Na een half jaar wordt Tox door de Nederlandse regering opgeroepen om naar Engeland te gaan. Er is in Londen een tekort aan goede administratieve krachten en ze krijgt een functie toegewezen bij de zogenaamde “Shipping”. Ze vliegt van Paramaribo naar Miami en reist vervolgens verder naar New York, waar ze enige weken verblijft. Op 8 augustus 1943 gaat ze per schip naar Liverpool waar ze negen dagen later aankomt. Eenmaal gescreend door de Britse en Nederlandse veiligheidsdiensten treedt ze eerst in dienst bij het Departement van Marine, daarna bij Koloniën.
Tox trouwt uiteindelijk, wanneer precies is onbekend, met de Engelandvaarder Joseph Enger. Na de oorlog is zij naar Victoria (Queensland, Australië) geëmigreerd, waar zij op 17 oktober 2010 is overleden.
Eindelijk ook naar Engeland
In maart 1944 worden ook Carla en Babs Musaph opgeroepen om vanuit Suriname naar Engeland te komen. In een briefje van het departement van Binnenlandse Zaken van 2 maart valt te lezen: “Op de overkomst van beide dames wordt door het Hoofd van het Bureau Inlichtingen en door mijn Departement grooten prijs gesteld, aangezien zij als steno-typisten te werk zullen worden gesteld”. Over Carla wordt daarbij nog wel opgemerkt: “bezit technische bekwaamheid als stenotypiste doch werkt slordig, hetgeen door verandering omgeving wel veranderbaar”. Ook komen ze volgens het hoofd van de Politie Buitendienst in Londen “in aanmerking voor een onderscheiding daar zij Nederland hebben verlaten ten einde zich ten dienste te stellen van de Nederlandsche Regeering en daar zij een gevaarlijke overtocht hebben volbracht”. Via dezelfde route als Rachel trekken ze naar New York waar ze gedwongen worden vier maanden te wachten “daar Engeland gedurende die periode gesloten was”. Babs werkt vanaf 1 juni tot hun vertrek eind september voor de Netherland Shipping Inspection. Carla is er in dienst van de Nederlandse consul.
Actieve rol
Eenmaal aangekomen in Engeland worden de zusjes Musaph als typisten tewerk gesteld bij verschillende Nederlandse departementen in Londen. Carla bij het departement van Marine. Maar veel liever willen ze toch allebei een actievere rol spelen. Vrijwel meteen na aankomst in het Verenigd Koninkrijk treden ze daarom ook toe tot het Vrouwen Hulp Korps (VHK).
Ook in Engeland worden ze nog geconfronteerd met de schulden die ze eerder hebben opgebouwd. Een deel van hun VHK soldij wordt ingehouden om deze af te betalen. Babs schrijft daarom diverse brieven aan de Minister van Oorlog met een verzoek tot kwijtschelding van de openstaande schuld. Of hierop een antwoord komt is onbekend. Wel krijgen ze in deze periode door de commandante van het VHK het Kruis van Verdienste uitgereikt voor hun gevaarlijke tocht.