Verzet in het Oranjehotel vastgelegd op een zakdoek
“Voor ‘t eerst kwam ik een zingende troep tegen, tweestemmig, het klonk dreigend, afgebeten, marsmaat. Ik voelde ‘t beklemmend als een verschrikking”, schrijft Titia Gerardina Gorter op 19 juni 1940 in haar dagboek. De in 1879 geboren verzetsvrouw houdt in bezettingstijd een dagboek bij, waarin ze schrijft over haar verzetswerk en langzame nazificering van de samenleving. En met grapjes en moppen de situatie beziet. Het ANP staat bijvoorbeeld voortaan voor ‘Adolf’s nieuwste papagaai’. Titia en haar zus Johanna Theodora Frederika (Dora) Gorter worden verraden en belanden in het Oranjehotel. Om de moed erin te houden borduurden ze daar – met veertig andere vrouwen – hun naam op een zakdoek.
Verzet in Den Haag
Het verzet van Titia en haar zus Dora Gorter, wonend aan de Snelliusstraat 82 in Den Haag, begint klein. Witte Anjers op de verjaardag van Prins Bernhard, rood-wit-blauwe hyacinten in de vensterbank, het verspreiden van foto's van leden van het koninklijk huis. Maar ze doen meer.
In verzet: onderduikadres
Op 14 februari 1941 gaat Titia naar de synagoge in de Wagenstraat en vraagt of ze misschien kan helpen door Joodse kinderen op te nemen. Op 1 maart volgt een telefoontje of ze inderdaad een logeetje kan herbergen. Na de 21-jarige Joodse jongen volgen er meer. Zo bieden de zussen onderdak aan een bevriende schrijver die uit Duitsland gevlucht is: Kurt Lehmann, schrijvend onder het pseudoniem Konrad Merz. In haar dagboek schrijft Titia in het begin nog namen voluit, later worden afkortingen en initialen gebruikt om mensen te beschermen en gebruikt ze voor diverse logees een pseudoniem.
In verzet: illegale pers
Daarnaast worden de typevaardigheden ingezet om teksten te verspreiden, de vertaling van het Witboek van Van Kleffens, de Protestrede van Cleveringa, berichten uit studentenverzetsblad De Geus en de Haagse versie van Het Parool: 'De Vrijheid'. Naast typewerk zorgen ze ook voor de verspreiding van deze illegale krantjes.
Dat het gevaarlijk is om blaadjes en teksten te verspreiden is wel duidelijk. Marinier Piet verdwijnt opeens en blijkt vijf maanden in het Oranjehotel gezeten te hebben. De foto’s van de prinsesjes koopt Titia van Piet, en ze verkoopt ze weer voor de goede moraal. De opbrengst wordt gebruikt voor wapens en munitie.
Arrestatie
De betrokkenheid bij allerlei activiteiten wordt groter, het herbergen van jongens op de vlucht voor de Arbeitseinsatz, het bieden van een plek om te vergaderen voor het bestuur van de SDAP, onderdak bieden aan Rijksduitser Helmut Salden die niet in militaire dienst wil.
In december 1941 brengt een van de ‘vaste gasten’ Gerard Dogger, een onderduiker die vanuit Engeland gedropt is mee: Jo ter Laak. De naam en het adres van de Gorters wordt verraden en de politieagenten Leo Poos en Marten Slagter komen op 13 februari 1942 aan de deur.
Titia, Hanna Meijhuizen, huishoudster Rika en twee onderduikers, Jo ter Laak en Helmut Salden worden gearresteerd en naar het Oranjehotel afgevoerd. Later die dag wordt ook vriendin Cathrien Kolk gearresteerd. Dora Gorter wordt nog even toegestaan om thuis te blijven, mogelijk om anderen in de val te laten lopen. Zij wordt op 16 februari bij De Nederlanden gearresteerd en daarna in het Oranjehotel opgesloten. Zij wordt echter minder streng behandeld dan Titia, die tot 1 mei 1942 in Einzelhaft – eenzame opsluiting – zit en niets mag doen. De ondervragers willen graag weten waar Koos Vorrink zich verstopt en beschuldigen Titia ervan deel uit te maken van de Ordedienst, wat ze ontkent.
Borduren om de moed te houden
De vrouwen proberen de moed erin te houden met borduurwerk. Zo maakt Titia een ‘stripverhaal’ over het leven in het Oranjehotel, en zoekt zij houvast in het maken van een boerenzakdoek. Met andere vrouwen besluit ze hun namen op een zakdoek te borduren. Dora Gorter staat in de linkerrij, Titia Gorter in het rijtje dat daar haaks op staat. Onder haar naam staat Helena Praamsma-Paes, een ‘Joods bruidje’ die in december 1941 met haar niet-Joodse echtgenoot trouwt.
Ravensbrück
Vanuit het Oranjehotel gaan de zussen Gorter naar Ravensbrück, waar ze op 3 februari 1943 aankomen. Dora krijgt nummer 16616 en Titia 16617. In het transport zitten vijftien Nederlandse vrouwen, waaronder vier Jehova’s Getuigen. De Nederlandse kolonie in Ravensbrück is niet heel groot. Van de 231 Nederlandse vrouwen die vóór dit transport aankwam in Ravensbrück arriveerden, waren er al achttien vrijgelaten. Vanuit Ravensbrück is het nog mogelijk om brieven in het Duits te schrijven waarin onder andere bedankt wordt voor de pakketjes uit Nederland, van het Rode Kruis en ook van de collega’s van De Nederlanden. Onder het pseudoniem Tante Dientje is het voor Titia mogelijk te schrijven wat er met haarzelf gebeurt, onder andere dat ze een voetwond heeft die door Dora verzorgd wordt.
Naar Uckermark
In februari 1945 is Ravensbrück overvol, transporten uit Auschwitz en andere kampen – Duitsland verliest op alle terreinen en kampen worden ontruimd – ziekte en te weinig eten voor de vrouwen maken veel slachtoffers. Dan wordt een transport samengesteld voor een ander kamp, Uckermark, waar vrouwen met een roze kaart geplaatst worden. Titia en Dora Gorter komen in een rij voor transport naar Uckermark te staan, samen met Jeanne Bommezijn. Door een gelukkig toeval hoeft Jeanne niet mee met dit transport.
‘Wij gaan vannacht hemelwaarts’
Hoe de zusters en de vele vrouwen in het Jugendläger om het leven gekomen zijn is niet duidelijk. Enige berichten over de afgevoerde vrouwen kwamen later van Nelia Epker en Mien Sneevliet. Deze vrouwen hebben indruk gemaakt op de andere Nederlandse vrouwen. Trien de Haan schreef een herdenkingsgedicht ‘Smart’ waarin zij betreurt met lege handen te staan en niets voor ze kunnen doen, ‘Ravensbrück, 17 februari 1945 ’s avonds, Vernietigingslager. Bij ’t sterven van de 8’.
Anne Berendsen beschrijft dat zij naar een wagon van de posterijen zijn gebracht om vergast te worden, maar dat het toestel niet werkte en zij daarom met een mitrailleur gedood zijn: “Zij hebben zich geen illusies gemaakt. ‘Wij gaan vannacht hemelwaarts’, heeft Titia of Dora gezegd. […] Nu zijn deze zes, bijna allen mensen die zich juist bij uitstek goed gehouden hebben erdoor vermoord. […] Nu heb ik Titia dus niet meer, om mij met haar liefheid, haar openstaan voor het gehele leven en voor alle mensen, tot rust te brengen en om met haar te lezen en te praten. En ik heb Door niet meer, Door, met de ogen die naar de verte zagen, die de zaken beschouwde, wijs en rijp, rechtvaardig en edel, met een warmte van gevoel, die het feilloos intellect steeds zijn glans en zin gaf. Ik heb hen in Nederland nooit gekend, maar het lijkt mij, alsof ik naar een wat verlaten wereld terug moet gaan.”
Oorlogslevens | Anna Berendsen Oorlogslevens | Trien de Haan