(0058-01) Academie van Beeldende Kunsten
Academie van Beeldende Kunsten: De academie werd in 1821 opgericht ter voldoening aan het Koninklijk Besluit van 13 april 1817. Het nieuwe instituut was een samenvoeging van de Vrije Haagsche Teeken-Academie (ontstaan uit de Confrerie Pictura) en het Genootschap voor bouwkunde. Deze afdelingen genoten tot 1839 nog een zekere zelfstandigheid onder een algemeen bestuur. In dat jaar vond een volledige samensmelting plaats en trok de Vereeniging 's-Gravenhaagsche Teekenacademie in één gebouw aan de Prinsessegracht. Dit gebouw was ontworpen door de stadsarchitect Zeger Reijers. Vanaf 1839 stond de academie onder directie van een raad van bestuur, waarin tot 1-10-1859 ook het gemeentebestuur van Den Haag vertegenwoordigd was. Vanaf 1859 werden, met onderbrekingen, aan de academie ook technische vakken zoals wis- en werktuigkunde gedoceerd. Sinds dat jaar was de naam dan ook Academie van beeldende kunsten en technische wetenschappen. Het archief werd in 1899 en 1923 samen met een gedeelte van het archief van de Confrerie Pictura aan de gemeente geschonken. In 1927 werd het geordend door F.C. van der Meer van Kuffeler. In 1984 werd het archief opnieuw bewerkt door J.H. Coelingh Bennink. Kunstcollecties: Fondsen en stichtingen ter ondersteuning van de academie: Gebouwen: In de periode 1910-1952 was de academie achtereenvolgens gehuisvest in twee gebouwen. Het eerste gebouw was het neoclassistische gebouw aan de Prinsessegracht, ontworpen door de stadsarchitect en hoofdonderwijzer Bouwkunde Zeger Reyers. De academie betrok het in 1839. In de loop der jaren werd dit een doolhof van verbouwde woonhuizen en 'semi-permanente aanbouw', hetgeen bovendien bijzonder brandgevaarlijk was. In 1930 verleende de regering in beginsel toestemming voor de bouw van een ander gebouw, nadat zij was overtuigd van de gevaarlijkheid van het reeds bestaande. In de rede, die de voorzitter hield bij de eerste-steen-legging op 31 januari 1934, werd met betrekking tot de langdurige procedure in het verkrijgen van permissie, een anekdote aangehaald: 'Toen onze leeraar Helfferich, die aan het einde van het vorige jaar zijn 40-jarig leeraarschap herdacht, in het eerste jaar van zijn functie aan den toenmaligen directeur van Delden om een nieuwe kast vroeg, antwoordde deze dat hij dit niet de moeite waard vond, omdat er binnenkort toch een nieuwe academie zou komen'.[5] Figuur 1: Het gebouw aan de Prinsessegracht, waarin de academie van 1839 tot 1934 was gehuisvest, met daarnaast het Museum van Kunstnijverheid, omstreeks 1920. Het huis rechts maakte ook deel uit van de academie (Verzameling Haags Gemeentearchief, fotonummer 0.59011). Het tweede gebouw werd ontworpen door directeur Plantenga (voorontwerp) en de architecten Ir. J.W.E. Buys en J.B. Lürsen. Met de bouw werd gestart in 1934 en het duurde tot 1937 voordat het helemaal was voltooid. Het oude gebouw werd in twee fasen ontruimd en afgebroken. Ondertussen ging het onderwijs ononderbroken door. De leegstaande voormalige HBS aan het Bleijenburg werd als tijdelijk onderkomen erbij gerecruteerd. De examens voor de Nijverheids- en Middelbare tekenakten vonden als gewoonlijk in het academiegebouw plaats. Door moeilijkheden op financieel gebied (faillissement bank Scheurleer en Zoonen en crisistijd), moesten het souterrain en de achtervleugel worden ingekrompen, terwijl de gehele vleugel aan de Casuariestraat diende te vervallen. Tot overmaat van ramp werd het aantal vakken van de afdeling Opleiding akten door Koninklijke besluiten aanzienlijk uitgebreid, nam het leerlingenaantal toe en werd er een nieuwe afdeling meubelconstructie en binnenhuiskunst toegevoegd. De directie en administratie, de bibliotheek en leeszaal konden blijven functioneren, en de collecties - waaronder duizenden gipsafgietsels van beeldhouwwerken - werden opgeborgen in garages aan de Casuariestraat. Het nieuwe academiegebouw stond op dezelfde plaats als het oude bij de hoek van de Prinsessegracht. Op 8 oktober 1934 kon het eerste gedeelte van het nieuwe gebouw in gebruik genomen worden Het MTS-onderwijs behield voorlopig nog zijn behuizing in de voormalige HBS aan het Bleijenburg. Figuur 2: Het academiegebouw omstreeks 1934, kort na het gereedkomen (Verzameling Haags Gemeentearchief, fotonummer 0.59001). Bronnen, noten en/of referenties: [1] P.A. Haaxman, 'De Academie van Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage in de vijfde halve eeuw van haar bestaan 1882-1932', in: Die Haghe Jaarboek 1932, pp. 86-165; J.H. Plantenga, De academie van 's-Gravenhage en haar plaats in de kunst van ons land 1682-1937; gedenkboek van de Academie van Beeldende Kunsten bij de voltooiing van het nieuwe gebouw (Den Haag 1938); J.J. Beljon, 300 jaar Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten 's-Gravenhage 1682-1982 (Den Haag 1982); J.H. Coelingh Bennink, Inventaris van het archief van de Vereeniging 's-Gravenhaagsche Teekenacademie, sinds 1859 de Academie van beeldende kunsten en technische wetenschappen (Den Haag 1985); S.W. den Haan, Inventaris van het archief van de Vereniging Academie van Beeldende Kunsten, (1869) 1910-1952 (1981) (Den Haag 1986) [2] Inv.nr. 1348; Beljon, 300 jaar, p. 94 [3] Beljon, 300 jaar, p. 93 [4] Ibidem, p. 94 [5] Haags Gemeentearchief, archiefbibliotheek, jaarverslagen [gemeente Den Haag] 1953-1977 [6] Ibidem, jaarverslagen 1953-1984 [7] Beljon, 300 jaar, p. 96 [8] Inv.nr. 1290 [9] Beljon, 300 jaar, p. 102 en inv.nr. 1043 [10] Inv.nr. 1316; M. van Teeffelen, 'Niets dan broze kalk. Het ontstaan en de teloorgang van een unieke collectie: de gipsafgietsels van het Haagse Museum voor reproducties van beeldhouwkunst, het Gipsmuseum', in: Jaarboek Die Haghe 1996, pp. 129-149 [11] Inv.nr. 1314 [12] Mededelingen van KABK-docent Jan Voets (29-10-1998) [13] Inv.nr. 1036 [14] Inv.nr. 1037 [15] Inv.nrs. 1033-1035 en 1038 [16] Inv.nr. 1376 [17] Inv.nr. 1312 [18] Ibidem. Geraadpleegde literatuur: Balfoort, D.J., Gemeentemuseum 's-Gravenhage II. De Muziek-historische afdeeling (verz. D.F. Scheurleer) , 1935. Beljon, J.J., 300 Jaar Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten 's-Gravenhage 1682-1982. Een beknopt overzicht door J.J. Beljon, directeur van de Academie , 's-Gravenhage 1982. Coelingh Bennink, J.H., Inventaris van het archief van de Vereeniging 's-Gravenhaagsche Teekenacademie, sinds 1859 de Academie van beeldende kunsten en technische wetenschappen, 1821-1915 , 's-Gravenhage 1985. Gemeenteverslagen 's-Gravenhage.Haaxman, P.A., De Academie van beeldende kunsten te 's-Gravenhage in de vijfde halve eeuw van haar bestaan ; in jaarboek Die Haghe, 1932. Lottman, E.B.M., De Haagse Tekenacademie. Haar bijdrage aan de bouwkundige vorming in de tweede helft van de achttiende en de eerste helft van negentiende eeuw ; in jaarboek Die Haghe, 1984. Roekel, J. van e.a., Haags naakt. Geschiedenis van het tekenen naar naakt model op de Haagse Academie van Beeldende Kunsten , 's-Gravenhage 1982. Archief: Geschiedenis van de Academie in de periode 1950 tot 1993: Geschiedenis van de academie: Vijf leden van Confrerie Pictura richtten in 1682 de (Vrije) Haagse Teekenacademie op. In 1821 gingen de Vrije Haagsche Teekenacademie en het Genootschap voor bouwkunde op in de Vereeniging 's-Gravenhaagsche Teekenacademie. De verenigingsvorm heeft de academie tot op de dag van heden behouden. Vanaf 1859 werden er - zij het met tussenpozen - aan de academie ook technische vakken gedoceerd. Vanaf dit jaar was de naam dan ook Academie van beeldende kunsten en technische wetenschappen. Het toevoegsel technische wetenschappen werd in de periode na 1910 niet meer gehanteerd. Het doel van de vereniging was bevordering van de beoefening van de beeldende kunsten en technische wetenschappen.[1] De middelen die daartoe ter beschikking stonden waren: a. het geven van onderwijs; b. Het uitschrijven van wedstrijden; c. Het in stand houden van verzamelingen ten behoeve van het onderwijs en van een bibliotheek; d. Het houden van kunstbeschouwingen, tentoonstellingen en voordrachten; e. En alle andere wettige middelen, welke aan het doel bevorderlijk kunnen zijn. In 1932 vierde de academie haar 250-jarig bestaan met een herdenkingsbijeenkomst in Pulchri Studio. Onder de gasten mochten Prinses Juliana en de Minister van Onderwijs, kunsten en wetenschappen gerekend worden. Verder werd er op dezelfde dag een expositie geopend van werkstukken van leerlingen, portretten van oude regenten, oude gravures van de academie en haar voorgangers, tekeningen van Augustinus Terwesten en bekend geworden oud-leerlingen, portretten van (oud-)leraren en vroegere klassen, oude boeken en voorwerpen uit de verzameling van reproducties van beeldhouwkunst. Van de overige herdenkingsplannen kwam door financiële moeilijkheden (zie hieronder) niets terecht. Enkele plannen waren al in een vergevorderd stadium. De kopij voor een gedenkboek van de hand van de secretaris P.A. Haaxman, moest gebruikt worden als grondslag voor een lijvig artikel in het jaarboek van Die Haghe van 1932. De door directeur Plantenga geschreven en grotendeels ingestudeerde historische revue kon ook niet doorgaan. De voorzitter van de raad van bestuur, prof. dr. C.W. Lunsingh Scheurleer (1881-1941), had de academie bij het faillissement van de bank Scheurleer en Zoonen in 1932 in zijn val meegenomen. De rekeningen van de academie, de dochterinstellingen en de fondsen werden geblokkeerd. De gemeente verstrekte een voorschot, waardoor het in ieder geval mogelijk was de salarissen van het personeel uit te betalen. Het obligatiebezit van de Godonstichting was door Scheurleer omgezet in twee hypotheken op het Museum Carnegielaan. 'Er komen curatoren en dan blijkt dat eigenlijk niemand weet wat van wie is. Er is een verzameling Egyptische en Griekse kunstnijverheid. Is die van Scheurleer, van Von Bissing, of van de academie? Er is een verzameling kunstnijverheid, waarachter dezelfde vraagtekens gezet kunnen worden. Er is een 'Haagsch Museum voor Kunstnijverheid', er is een 'Museumcommissie' er is een 'Haagsche Vereniging van Kunstnijverheid' en last but not least is er een verzameling van reproducties van beeldhouwkunst, en er is ook nog een 'Vereniging van Vrienden van het Museum voor reprodukties van beeldhouwkunst', aldus J.J. Beljon in zijn gedenkboek. De directeur had de zware taak om de zaak te onderzoeken. Het kostte hem minstens een jaar alvorens er afbetalingsregelingen opgesteld waren en vast kwam te staan dat enkele stukken toch als eigendom beschouwd konden worden. 'Hij zal hele dossiers nalaten met notulen, brieven interviews met accountants, advocaten, curatoren en andere betrokkenen', aldus J.J. Beljon. De affaire heeft inderdaad rijkelijk haar sporen nagelaten in het archief. Onderwijs: Aan de academie werd voortgezet lager en middelbaar onderwijs gegeven. De soorten onderwijs kunnen onderscheiden worden in drie categorieën, te weten: teken-/schilder-, nijverheids en technisch onderwijs. Voor de verdere onderverdeling verwijs ik naar bijlage 2 in de inventaris, en naar de lesroosters. Voor het wetenschappelijk onderwijs zette zij zich ook in, want de raad van bestuur diende een verzoekschrift in om de mogelijkheid te verwerven bijzondere leerstoelen in het leven te roepen. Bij Koninklijk besluit in 1921 werd gunstig besloten, en de oprichting van de Bijzondere leerstoel voor Egyptische en Voor-aziatische kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Utrecht werd een feit. Het onderwijs was verdeeld in de dag- en avondcursus, die op hun beurt weer in afdelingen waren verdeeld, die in het lesjaar 1914/1915 genummerd waren, en daarna tot 1931 met alleen de benaming moesten volstaan. Sinds 1931 kregen de afdelingen weer nummers. Tot 1916 was er een cursus Lager technisch onderwijs, die toen overging naar de Haagsche ambachtsschool. In 1912 werd Middelbaar technisch onderwijs ingevoerd. Sedert 1921 was ook een Middelbare technische school aan de academie verbonden. Het MTO bestond uit een zesjarige cursus met 5 vakken. De MTS telde 3 cursusjaren met 16 vakken. In 1930 werd de cursus reclame toegevoegd; in 1931 meubelconstructie en binnenhuiskunst; in 1934 het uitgebreid lager nijverheidsonderwijs (ULNO); en in 1947 was er de omzetting van een architectuurcursus in het voortgezet bouwkundig onderwijs (VBO). Vijf soorten leerlingen kunnen worden onderscheiden voor 1915: betalende leden van de vereniging; leerlingen die gratis onderwijs ontvingen; leerlingen die onderwijs ontvingen tegen een mindere bijdrage; leden die tegen betaling van een dubbele contributie onderwijs genoten en leerlingen die op kosten van een lid onderwijs konden volgen. Organisatie: Er waren leden en ereleden. Om lid te kunnen worden moest men zich wenden tot de raad van bestuur van de vereniging. Aan het lidmaatschap werden aanvankelijk geen bijzondere eisen gesteld, echter in 1925 werd in de statuten een bepaling opgenomen dat de minimale leeftijd op 20 jaren werd gesteld. Jaarlijks was er een ledenvergadering. In deze vergadering werd onder meer voorzien in de vacatures van aftredende leden van de raad van bestuur, en het jaarverslag werd ingediend. Andere ledenvergaderingen konden zo dikwijls worden gehouden als nodig werd gevonden door de raad van bestuur. Later creëerde men de mogelijkheid voor het indienen van een verzoek om het houden van een vergadering door tenminste 6 leden van de vereniging. De raad van bestuur moest bestaan uit tenminste 9 leden, waarvan er eerst één door en uit de gemeenteraad moest worden gekozen. Sinds circa 1925 had de raad de bevoegdheid er twee te leveren. De anderen werden door leden van de vereniging gekozen. De leden van de raad van bestuur moesten lid van de vereniging zijn, of dit bij hun verkiezing of benoeming worden. Zij bleven aan voor een tijd van 4 jaren. Taken van de raad van bestuur waren: bestuur van de vereniging; regeling bij huishoudelijk reglement van onder meer de verplichtingen en bevoegdheden van het academiepersoneel en commissies; toezicht op het onderwijs en de eigendommen van de vereniging; en het jaarlijks uitbrengen van een verslag over de gang van zaken aan de academie.In de periode 1910-1952 waren de volgende personen directeur van de academie (directeuren en voorzitterschap van de raad van bestuur gingen niet samen): Joannes Ludovicus Springer (1905-1915); Petrus Doorn (1916-1928); Dr. Ir. Jan Hendrik Plantenga (1928-1942); en Bernardus Theodorus de Hey (1943-1957). Noten: [1] Statuten van de Vereniging Academie van Beeldende Kunsten [2] Beljon, J.J., 300 Jaar Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten 's-Gravenhage 1682-1982. Een beknopt overzicht door J.J. Beljon, directeur van de Academie, 's-Gravenhage 1982, p. 82 [3] Stukken betreffende het Comité tot behoud der Musea Scheurleer, 1932 [4] Uittreksel uit het testament van J.N.A. Vigelius-Varkevisser van 16 maart 1862 [5] Teksten van redevoeringen ter gelegenheid van de eerste-steenlegging en de opening van een deel van het nieuwe academiegebouw door de voorzitter van de raad van bestuur, 1934. Verantwoording van de inventarisatie:
- F.C. van der Meer van Kuffeler (1927); J.C. Coelingh Bennink (1985); S.W. den Haan (1986); C.N.W.M. Glaudemans, E. Krabbendam en M.C. Lansink (1999)
- Archieven Haags Gemeentearchief
- archief
- 0058-01
- Kunst, Cultuur en Erfgoedbeheer
Bij bronnen vindt u soms teksten met termen die we tegenwoordig niet meer zouden gebruiken, omdat ze als kwetsend of uitsluitend worden ervaren.Lees meer