Kinderen van vermeende collaborateurs
In bevrijd Nederland worden ruim honderdduizend vermeende collaborateurs opgepakt: dit zijn niet alleen mannen, ook hun vrouwen en kinderen worden vaak gevangengezet. Ze zitten wegens gebrek aan voldoende gevangenissen onder slechte omstandigheden op provisorische plekken gevangen, van fabrieken en scholen tot havenloodsen en voormalig concentratiekampen.
Collaboratie
Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) is een van de belangrijkste en meest geraadpleegde archieven over de Tweede Wereldoorlog. Het CABR bevat dossiers van ruim 400.000 mensen die verdacht werden van collaboratie. Niet iedereen van hen is voor een rechter verschenen of veroordeeld.
Op Oorlogsbronnen besteden we met een artikelenreeks aandacht aan dit bijzondere archief.
Gerardus Johannes Kerlen (Zutphen, 3 augustus 1890 - Utrecht, 3 september 1943) was een militair, politiefunctionaris en lid van de NSB. In augustus 1942 werd Kerlen waarnemend hoofdcommissaris van de politie in Utrecht. Op 3 september 1943 werd hij, waarschijnlijk vanwege het oppakken van de Joodse gemeenschap in Utrecht, geëxecuteerd door verzetsdeelnemer Truus van Lier van verzetsgroep CS-6. Bron: WO2Net Biografieën.
Meer over Gerardus Johannes KerlenHuis leeggehaald
Ook kinderen van wie alleen vader wordt opgepakt moeten vaak hun huis uit, hele NSB-gezinnen worden uit huis gezet. Daarna worden de huizen leeggehaald, zelfs fotoalbums worden in beslag genomen. Deze worden regelmatig gebruikt als bewijsstuk en zijn nu terug te vinden in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR). Ook op het vermogen wordt beslag gelegd, dit wordt beheerd door het Nederlands Beheersinstituut (NBI). Dit vermogen wordt zoveel mogelijk gebruikt om de kosten voor opvang en zorg voor de kinderen te betalen.
Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging bevindt zich in het Nationaal Archief te Den Haag. Het bevat dossiers van de ruim 425.000 mensen die na de Tweede Wereldoorlog werden beschuldigd van samenwerking met de Duitse bezetter, het in dienst treden bij de vijandelijke krijgsmacht, verraad of NSB-lidmaatschap.
Meer over Centraal Archief Bijzondere RechtsplegingJeugdzorg
Kinderen van vermeende collaborateurs worden door de regering in ballingschap grotendeels over het hoofd gezien wanneer ze nadenken over de berechting van collaborateurs. Pas wanneer het zuiden al bevrijd is en daar kinderen gevangen zitten wordt jeugdzorg ingericht. Al snel ontstaat er onrust over de omstandigheden in de interneringskampen en kinderen in gevangenschap. De meeste kinderen worden snel vrijgelaten en opgevangen in tehuizen, pleeggezinnen of bij familie. Het Bureau Bijzondere Jeugdzorg (BBJ) richt ongeveer honderd kindertehuizen op waar zo’n achtduizend kinderen tijdelijk wonen. Ook dit zijn provisorische plekken zoals bioscopen, fabrieksloodsen, scholen, verlaten woonhuizen en kloosters. Daarnaast worden er zo’n twaalfduizend kinderen in pleeggezinnen geplaatst.
Het Bureau Bijzondere Jeugdzorg (BBJ) werd opgericht op 1 november 1945 door het Militair Gezag en opgeheven in maart 1949. Het hield zich bezig met de registratie, verzorging, begeleiding en re-integratie in de samenleving van kinderen van mensen die verdacht werden van collaboratie, landverraad en oorlogsmisdaden en berecht werden in de Bijzondere Rechtspleging. Eventueel werden kinderen in een pleeggezin geplaatst. Vanaf november 1945 viel het BBJ onder het Ministerie van Justitie.
Meer over Bureau Bijzondere JeugdzorgTekort aan alles
In bevrijd Nederland zijn grote tekorten, zo ook bij de kindertehuizen. In november 1945 zitten ruim 5200 kinderen in 88 tehuizen. De omstandigheden zijn in de winter van 1945-1946 slecht: geen verwarming, niet werkend sanitair en een gebrek aan dekens. Naast de materiële tekorten is de zorg voor de kinderen vaak niet toereikend. In de tehuizen komt mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik voor.
Vlak na de bevrijding is er vaak geen contact tussen ouders en kinderen, ze weten meestal niet eens van elkaar waar ze zich bevinden. Later mogen kinderen een keer per maand hun geïnterneerde ouders bezoeken en regelmatig schrijven.
Heropvoeding
In 1946 daalt het aantal tehuizen en het aantal kinderen in de tehuizen. De omstandigheden in de tehuizen verbeteren langzaam. Hierdoor komt er meer ruimte voor de zogenaamde heropvoeding van de kinderen. Zij worden in eerste instantie geconfronteerd met de misdaden van de nazi's en foto's van concentratiekampen, die hun het verschil moeten leren tussen 'goed' en 'fout'. Later worden onderwijs en sport ingezet. Maar ook culturele ontwikkeling, met het volkslied en volksdans.
Terugkeer
De daling van het aantal kinderen in tehuizen gaat steeds sneller, net als het vrijlaten van een of beide ouders. In 1948 zijn er nog maar zo'n vijfhonderd kinderen in de tehuizen, totdat ze in 1949 sluiten. Hetzelfde geldt voor de pleeggezinnen: vanaf 1946 daalt het aantal kinderen in pleeggezinnen snel en in 1949 zitten nog slechts tientallen kinderen in pleeggezinnen.
Na hereniging met de vrijgelaten ouders is de hoop dat het gezin zal zorgen voor integratie in de naoorlogse samenleving. Ook dit wordt bemoeilijkt door de omstandigheden. De gezinsverhoudingen zijn vaak verstoord door de jarenlange scheiding en het vinden van huisvesting en een baan wordt regelmatig bemoeilijkt door de samenleving.